Gedurende de eerste eeuwen van het christendom werden christenen van tijd tot tijd vervolgd en gedood. De overblijfselen van de slachtoffers werden meegenomen en bijgezet in de Romeinse catacomben en in een van de altaren die daar aanwezig waren. Veelal waren het mensen die alles over gehad hadden voor Christus en hun leven daar voor hadden gegeven.
Men wilde ze niet vergeten en elk jaar werden ze op hun sterfdag herdacht, omdat dat de dag was waarop ze geboren waren tot nieuw leven. Aan deze lijst van martelaren werden mensen toegevoegd die op een inspirerende manier hadden geleefd, de zogenaamde heiligen.
Eén keer in het kerkelijk jaar gedenkt de katholieke kerk al eeuwenlang al die mensen op 1 november, Allerheiligen. Daarmee verbonden is Allerzielen op 2 november: de gedachtenis van alle overledenen. Zo worden zij in een rij geplaatst met allen die ons in Christus zijn voorgegaan, en met allen die nog na ons zullen komen.
Ook in de protestantse kerk worden eenmaal per jaar de namen genoemd van wie ons zijn voorgegaan. Vroeger deed men dit op oudejaarsavond. Maar oudejaarsavond hoort eigenlijk niet thuis in het kerkelijk jaar en zo schoof de gedachtenis van de namen op naar de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Eeuwigheidszondag werd een liturgisch-kerkelijk oudejaar wat het niet is. Het werd een rouwritueel. Het geeft een extra dimensie als we de namen van wie ons dierbaar zijn niet alleen noemen vanuit verdriet, gemis en afscheid, maar als een nieuwe toevoeging aan de rij van geloofsgetuigen. Ze horen bij elkaar, al die namen uit verleden en heden: samen onderweg naar Gods toekomst. Juist als de bladeren vallen en zoveel verdriet gevoeld wordt, juist dan mogen we vanwege de rijke inhoud van Allerheiligen naar Pasen verwijzen en de gedachtenis in het Huis van de Levende vieren.
Om ons in dit spoor van de brede christelijke, oecumenische traditie te voegen vindt de gedachtenis van onze gestorven gemeenteleden begin november plaats.
Bron: Ouderlingenblad november 2020 – ds. Sjoer uit Wageningen